Het eerste koloniale museum van Nederland

Gerjan Brinksma

Souvenirs waren ook in de negentiende eeuw populair. Verschillende Overijsselaars brachten voorwerpen mee vanuit de koloniën voor hun eigen verzameling – of voor die van het museum van oudheden en zeldzaamheden in Zwolle. Dit museum, beheerd door de Overijsselsche Vereeniging tot Ontwikkeling van Provinciale Welvaart, was in 1852 het eerste in Nederland dat zichzelf een koloniaal museum noemde. De geschiedenis achter deze museumstukken geeft een interessante indruk van hoe inwoners van Zwolle in aanraking kwamen met de samenlevingen ‘overzee’.

De Overijsselsche Vereeniging tot Ontwikkeling van Provinciale Welvaart werd opgericht in 1840 om met haar activiteiten Overijssel welvaart te brengen, in economisch en wetenschappelijk opzicht. In eigen kring organiseerden de leden lezingen en vergaderingen, maar er waren bijvoorbeeld ook contacten met de Nederlandse Handelsmaatschappij. Voor ontwikkeling was kennis ook belangrijk, en om die reden richtte de vereniging in 1846 een kabinet van natuurlijke historie en geologie op in Zwolle. Door schenkingen van leden groeide de verzameling en konden ook andere soorten voorwerpen tentoongesteld worden.

De collectie bevond zich aanvankelijk in de Reventer oftewel het Refter, een voormalig onderdeel van het Betlehemklooster, aan de Sassenstraat. In 1886 ging het museum van ‘Welvaart’ op in het geschiedkundig museum van de Vereeniging tot Beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis (VORG), en enkele jaren later kwam de verzameling in het Drostenhuis terecht.

Dit gebouw aan de Melkmarkt is tegenwoordig in gebruik als stadsmuseum ANNO. In de tussentijd werden de meeste koloniale collectiestukken in 1939 afgestaan aan het Amsterdamse Koloniaal Instituut, omdat het museum zich wilde concentreren op de Overijsselse geschiedenis.

Drostenhuis aan de Melkmarkt, ca. 1910. (Collectie Overijssel)

 

Uitbreiding van de collectie

De koloniale verzameling werd in de loop der jaren uitgebreid door diverse schenkingen. Zo was er in 1854 een schenking door zeeofficier Johan Hendrik George Jordens (geboren in Deventer), die Oost-Indische naturaliën schonk. De Zwolse Derk Jan Caspar Luttenberg, zoon van verenigingssecretaris Gerrit Luttenberg, reisde naar Guinea en schonk het museum ‘touw uit den bladen van den palmboom’, en drie rammelaars waarover de museumcatalogus opmerkt: ‘muzijkinstrumenten van de negers op de kust van Guinea’.

Een van de regelmatigste schenkers was baron Wolter Robert van Hoëvell, die bij zijn reizen uit Azië onder andere een houten beeld, waterkommen en hoofddeksels meebracht. Hij zorgde ook voor vertalingen van Balinese teksten. Daarnaast gaven verschillende donateurs onder meer Oost-Indische wapens, landbouwgereedschap en een verzameling Japanse kaarten aan het museum.

Soms kocht het museum zelf ook koloniale objecten, blijkt uit het jaarverslag over 1855. Bij toeval kon men dat jaar voor twintig gulden ‘eene niet onbelangrijke verzameling mineraliën uit onze bezittingen in Oost-Indien’ aanschaffen.

Kalkstenen Indo-Javaans godenbeeld, uit de toenmalige Overijsselse collectie. (Nationaal Museum van Wereldculturen, CC BY-SA, TM-1322-48)

 

 

West-Afrikaanse kalebasschaal versierd met dieren en bomen, uit de toenmalige Overijsselse collectie. (Nationaal Museum van Wereldculturen, CC BY-SA, TM-1322-325)

 

 

 

Koloniaal wereldbeeld

Welk wereldbeeld komt nu uit deze beknopte collectiegeschiedenis naar voren? Allereerst is nieuwsgierigheid naar ‘het vreemde’ te herkennen; nieuwsgierigheid in toeristische vorm of soms ook met wetenschappelijke motieven. Hierbij is het object iets geworden dat de gewoonten van de oorspronkelijke bewoners van de koloniën kan tonen. In zijn museumcatalogus uit 1892 schreef J.D.E. Schmelzer hoe de voorwerpen herinneren ‘aan lang vervlogen toestanden der Natuurvolken’ en daardoor instrumenten zijn voor diegenen die de geschiedenis van deze volkeren willen schrijven. Natuurlijk blijft het de vraag of de gemiddelde museumbezoeker hier ook zo naar zal hebben gekeken.

De makers van de objecten verdwenen hoe dan ook buiten beeld, de duiding van objecten lag bij de verzamelaars en beheerders. Dit geldt trouwens niet alleen voor Overijssel. Historica Caroline Drieënhuizen beschreef het in haar proefschrift Koloniale collecties, Nederlands aanzien (2012: p. 66) als volgt:

‘(…) Hun objecten werden toegeëigend en voorzien van een nieuwe betekenis: als wetenschappelijk bewijs van de ontwikkeling van de Sumatraan of Javaan, als persoonlijk souvenir, als oorlogstrofee of anderszins. Dit proces van in- en uitsluiting was de manier waarop de Europese elite haar koloniale wereld vormgaf, haar rol daarin verwoordde én legitimeerde. Het was de manier waarop zij zich handhaafde in de koloniale maatschappij.’

De casus van het Zwolse museum van oudheden en zeldzaamheden toont hoe ook hier de koloniale geschiedenis niet aan Overijssel is voorbijgegaan.

Bronnen

Archiefmateriaal

  • Collectie Overijssel
    • Toegang 0163.1 Overijsselsche Vereeniging tot Ontwikkeling van Provinciale Welvaart

Literatuur

  • Drieënhuizen, Caroline. Koloniale collecties, Nederlands aanzien: de Europese elite van Nederlands Indië belicht door haar verzamelingen, 1811-1957. Proefschrift, 2012.
  • Gevers, A.J. en A.J. Mensema. Drostenhuis: Het Provinciaal Overijssels Museum. Waanders, 1987. (Hoofdstuk 6: “Museum”.)
  • Laarse, Rob van der. “Erfgoed en de constructie van vroeger”. In Rob van der Laarse (red.), Bezeten van vroeger: Erfgoed, identiteit en musealisering. Het Spinhuis, 2005. Pag. 9-36.
  • Legêne, Susan. Nu of nooit: over de actualiteit van museale collecties. (Oratiereeks). Vossiuspers UvA, 2005.
  • Lijst der voorwerpen in het museum van oudheden en zeldzaamheden der Overijsselsche Vereeniging tot Ontwikkeling van Provinciale Welvaart te Zwolle. De Erven J.J. Tijl, 1852.
  • Catalogus der ethnografische verzameling van het Museum der Overijsselsche Vereeniging tot Ontwikkeling van Provinciale Welvaart te Zwolle. J.D.E. Schmeltz, 1892.