Kampenaren oog in oog met de Indische slavernij

Toos Lodder

De Verenigde Oostindische Compagnie (VOC) werd in 1602 opgericht met als belangrijkste doel een monopoliepositie te verwerven op de handel in specerijen in Azië. Hier werd aanvankelijk grote winst mee gemaakt, vaak ten koste van de inlandse bevolking. Vanaf eind zeventiende eeuw waren ruim duizend Kampenaren in dienst van de VOC.

In de loop van de tijd breidde het aantal handelsproducten zich uit naar textiel (katoen en zijde), thee, koffie en suiker, porselein, opium, metalen (goud, zilver, koper, tin), maar ook olifanten en andere goederen. Handel in slaafgemaakten was nooit een hoofddoel voor de VOC. Toch voegde de VOC zich naadloos in het al bestaande slavernijsysteem in Azië en droeg in belangrijke mate bij aan de uitbreiding hiervan. Veel VOC-beambten die in Azië verbleven, hadden tot slaafgemaakte mensen in hun bezit en verhandelden hen soms op privébasis. Slaafgemaakten werkten op verschillende locaties van de VOC, op grote schaal bij de aanbouw van handelsvestigingen en vervolgens permanent bij werven, pakhuizen, maar ook hospitalen.

Kampenaren in dienst van de VOC

In de bewaard gebleven administratie van de VOC staan 1233 Kampenaren die in dienst gingen van de VOC. Als je dubbeltellingen eruit haalt, sommige repatrianten tekenden opnieuw bij, kom je op zo’n 1000 man. Naast Zwolle en Deventer was Kampen daarmee vanuit Overijssel de belangrijkste leverancier van VOC-opvarenden. Op het totaal aantal mannen dat in dienst ging bij de VOC, zo’n 774.000 personen uit binnen- en buitenland, was het aantal Kampenaren slechts een fractie.

De verdeling van die Kampenaren over de verschillende functies week nauwelijks af van het landelijke beeld. Ongeveer de helft zat in de allerlaagste regionen als (hulp-)matroos of soldaat met gages tussen de fl. 5,- en fl.10,-/maand. De VOC bood hen weliswaar de meerjarige zekerheid van een baan, kost, onderdak en avontuur voor wie daarnaar op zoek was; maar de arbeidsomstandigheden voor deze groep waren slecht: lage lonen, slecht eten en drinken en een grote kans op ziekte en de dood. Alle mannen in lagere functies verbleven ‘voor de mast’: ze sliepen meestal dicht op elkaar in hangmatten op een tussendek en aten met zeven man uit één etensbak. Ideale omstandigheden voor besmettelijke ziekten dus. Van iedereen die intekende bij de VOC keerde ongeveer de helft nooit terug. Van de Kampenaren die naar Azië gingen overleed 28% binnen twee jaar: tijdens de heenreis of kort na aankomst. Maar er waren genoeg mannen die jaren voor de VOC werkten voor ze ergens in Azië het leven lieten.

Er waren ook Kampenaren die hoorden bij de ‘lucky few’: de mensen die rijk werden van de VOC. Zij hadden een redelijk tot goed betaalde baan en leefden aan boord ‘achter de mast’ in aanmerkelijk betere omstandigheden. Zij hadden ook de meeste kansen om met privé handel flink bij te verdienen. De best betaalde Kampenaar onder hen was opperkoopman Andries Willem Klermer met een gage 150 gulden per maand. Volgens de boeken hield hij na een dienstverband van nog geen twee jaar 6000 gulden over.

Kampen leverde ook vijf schippers: Jan Idesz de Vink (schipper van 1661-1665), Wouter Thomas (schipper van 1704-1712), Wouter Thomasz. Van Dijk (wellicht een zoon van Wouter Thomas? Schipper van 1713-1730); Bernardus Hulleman (in 1749 begonnen als 3e stuurman en schipper van 1763-1767) en zijn zoon Hermanus Hulleman (in 1759 op zijn eerste tocht mee met zijn vader als hooploper; schipper van 1779-1785).

Zicht op Batavia met VOC schepen op de voorgrond (Nationaal Archief)

VOC, slavernij en Kampenaren

Zoals gezegd was slavenhandel geen hoofddoel voor de VOC. Toch handelde de VOC wel degelijk in slaafgemaakten. Vooral in de beginperiode, toen de VOC veel handelsposten in Azië vestigde, werden slaafgemaakten op grote schaal ingezet voor de aanleg van deze vestigingen. VOC-beambten kochten ze binnen de inter-Aziatische handel die slechts beperkt gedocumenteerd is, maar ook op de vaart van de Republiek naar Azië. Slaafgemaakte mensen werden onder andere van Madagaskar gehaald en naar de Kaap of naar Azië verhandeld.

Ten minste één Kampenaar, Dirck Harmse Haen, was aan boord van een dergelijk schip. Haen vertrok op 21 januari 1686 aan boord van de Jamby vanaf de rede van Texel. De Jamby bracht op zijn reis 212 slaafgemaakten naar de Kaap, die op Madagascar waren opgehaald. Hun namen zijn onbekend. Voor Haen was dit zijn eerste reis. Hoe zal hij de aard van de eerste handelsopdracht van het schip ervaren hebben? En nog belangrijker: hoe was het voor de slaafgemaakte mannen en vrouwen, gevangen genomen en verkocht op weg naar een onzekere toekomst? Na transport van de slaafgemaakten voer het schip via Ceylon (nu Sri Lanka) en de westkust van Sumatra naar Batavia. Dircks moeder Aeltie Haen tekent in de VOC-boeken regelmatig voor de ontvangst van enkele maanden gage van haar zoon, die bij aanvang 9 gulden per maand verdiende. Ongeveer elke twee jaar inde ze een bedrag. In 1694 staat in de boeken: “Moeder is doot” en stoppen de uitbetalingen. Dirck zelf blijft nog tot 1706 in dienst en keert dan veilig terug naar ‘patria’. Hij krijgt na twintig jaar VOC dienst een bedrag van ruim 1.017 gulden uitbetaald. Helaas is de geboortedatum van Haen niet bekend en ook weten we niet of hij zich na terugkeer in Kampen gevestigd heeft.

Op de heen- en terugreis waren op de VOC-schepen regelmatig enkele slaafgemaakte mannen of vrouwen aan boord. Zij zullen eigendom geweest zijn van leden van de (hogere) bemanning van het betreffende schip, als persoonlijke bediende of om te verkopen bijvoorbeeld bij de Kaap. Uit overgebleven administratie blijkt dat op tenminste 26 schepen waar Kampenaren dienstdeden, één of enkele slaafgemaakten aan boord waren. In totaal gaat het om 54 slaafgemaakten waarvan 24 vrouw. Het laat zich raden dat deze onvrije vrouwen het in de mannenmaatschappij van een schip gedurende een maandenlange reis niet makkelijk gehad zullen hebben.

Kampenaar Reijnier van Harn vertrok op 31 december 1754 met de Overnes naar Azië. Aan boord van dit schip was één slaafgemaakte. Het was Reijniers eerste reis en hij zal dus geen eigenaar van deze slaafgemaakte zijn geweest. Als onderkoopman verkeerde hij wél onder de officieren ‘achter de mast’, waar hij dus zeker contact gehad zal hebben met de eigenaar van deze slaafgemaakte. Deze reis was voor Reijnier het begin van een 35-jarig dienstverband dat hem uiteindelijk een kapitaal van ruim fl.23.000 opleverde. Het is zeer waarschijnlijk dat handel in slaafgemaakten hier onderdeel van was.

Een gedeelte van de Kampenaren die gedurende langere tijd in Azië bleven en daar als VOC-beambte of vrijburger een eigen bestaan inrichtten is zeker in het bezit geweest van slaafgemaakten en heeft wellicht ook in slaafgemaakten gehandeld. Alle Kampenaren die dienstdeden voor de VOC zullen in meerdere of mindere mate slavernij van dichtbij gezien en ervaren hebben.

Bronnen

Voor deze bijdrage heb ik de opvarenden uit de index van VOC opvarenden 1699-1794 van het Nationaal Archief (NA) geselecteerd op ‘Herkomst Opvarende Kampe(n) en Campe(n) (Nationaal Archief toegang 1.04.02). Op deze selectie van 1233 namen heb ik diverse analyses uitgevoerd en gekoppeld aan gegevens uit informatie over uitgaande VOC schepen, bijeengebracht door Bruijn et al. (Bruijn, J.R., F.S. Gaastra en I. Schöffer (1979). Dutch-Asiatic shipping in the 17th and 18th centuries Volume II. Outward bound voyages from the Netherlands to Asia and the Cape (1595-1794). Deze informatie is ook online te vinden (https://resources.huygens.knaw.nl/das/search).

Vervolgens heb ik geprobeerd informatie over deze Kampenaren in het Stadsarchief Kampen te vinden. Helaas lukte dat lang niet altijd en zijn de VOC boeken vaak de enige bron voor een substantieel aantal van deze Kampenaren. 

Baay, R. (2015). Daar werd wat gruwelijks verricht. Slavernij in Nederlands-Indië.

Bruijn, J.R., F.S. Gaastra en I. Schöffer (1987). Dutch-Asiatic shipping in the 17th and 18th centuries Volume I. Introductory Volume.

Bruijn, J.R., F.S. Gaastra en I. Schöffer (1979). Dutch-Asiatic shipping in the 17th and 18th centuries Volume II. Outward bound voyages from the Netherlands to Asia and the Cape (1595-1794).

Bruijn, J.R., F.S. Gaastra en I. Schöffer (1979). Dutch-Asiatic shipping in the 17th and 18th centuries. Volume III. Homeward-bound voyages form Asia and the Cape tot the Netherlands (1597-1795)

Gaastra, F.M. (1992). Geschiedenis van de VOC.

Guleij, R. en G. Knaap (red.) (2017). Het grote VOC boek.

Kuipers, J.J.B. (2020) . De VOC. Een multinationaal onder zeil, 1602-1799.

Rossum, M. van (2015). Kleurrijke tragiek. De geschiedenis van slavernij in Azië.